Gelijke kansen,
Is wat jij me zei,
Toen je ogen met mij,
Je vingers,
In allegro,
Door mijn haren heen danste.
Grazioso,
Intimo,
Lacrimoso,
Bespeel je mij,
Als toetsen,
Roestige pianoklanken,
Krakend uit mijn keel.
Jouw woorden,
Het maakte niet uit,
Al was je geel, paars, zwart of van steen,
Open voor iedereen,
Spreek met u,
Heb geen koperkleurig haar,
Weet wat er tussen je benen zit,
En of je later drie of vier dode katten wil.
Jawel mevrouw, jawel meneer,
Ik wil overmorgen pas weer met twee woorden spreken.
Te weinig diploma’s,
Een label te veel,
De gele stickers op mijn pillendoos,
Ga toch weg kind,
Niemand wil zo’n verwelkte roos.
Alleen de duurste rode rozen,
Gaf je water,
Een zakje voeding.
Je plantte die zaadjes,
Zorgvuldig,
In de achtertuin van je hart.
Later zouden de rozen,
Een visitekaartje moeten zijn,
Verleiden,
Betoveren,
Een broekzak gevuld met schijn.
Toch is het rood als een doorn in mijn oog,
Ik zie de vlaggen wapperen,
Besef me dat je loog.
Wie geeft er nou gelijke kansen,
Als je kan kiezen,
Tussen een rode en een verwelkte roos?
Ook zij hebben ooit gebloeid,
Ik droog ze,
Bewaar ze boven op mijn kledingkast,
Omdat ik weet,
Dat die dorren roos,
Nog steeds in mijn tuintje past.